-
1 bite
n. beet; (slange-) beet--------v. bijten; bijten (van aas)bite1[ bajt]♦voorbeelden:have a bite to eat • iets eten1 vinnigheid ⇒ bits(ig)heid; scherpte♦voorbeelden:that gin had much bite • die gin had een scherpe smaak————————bite21 bijten ⇒ toebijten, (toe)happen 〈 ook figuurlijk〉, zich (gemakkelijk) laten beetnemen; steken, prikken 〈 van insecten〉♦voorbeelden:1 the cold bit my fingers • de kou beet/sneed me in de vingersbite off • afbijtenbite at something • naar iets happen〈 informeel〉 what's biting you? • wat zit je dwars?bite off more than one can chew • te veel hooi op zijn vork nemenbe bitten with a passion for football • verslingerd zijn aan voetbal -
2 bite at something
bite at something -
3 gasp
n. hijging, het snakken naar adem--------v. snakken (naar adem), hijgengasp1[ ga:sp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 snik♦voorbeelden:1 at one's last gasp • bij de laatste ademtocht/snikwith a gasp • met stokkende adem————————gasp22 hijgen ⇒ puffen, snuiven♦voorbeelden:gasp for breath • naar adem snakkenhe gasped with rage/surprise • zijn adem stokte van woede/verbazingII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:gasp out • uitstoten -
4 хватать
vgener. aanpakken, vastpakken, aangrijpen, beethebben, grijpen, knappen, pakken, snappen, strekken, toekomen, toepakken, toetasten, vatten, beetpakken, bijeenrapen, genoeg zijn, grabbelen, happen, naar (iets) graaien (что-л.), opvangen, reiken, toegrijpen, toereiken, volstaan -
5 snap
adj. onverwacht, snel-, bliksem-, flits- (stemming, film, etc.)--------adv. onverwacht, snel, bliksemsnel--------n. klap, hap, beet; knip (met vingers, schaar)drukknoop; foto; pit, energie--------v. happen (naar), bijten; aangrijpen (kans); (ermee) ophouden; (af)breken, (af)knappen; knallen (met zweep, geweer); snauwensnap1[ snæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap5 foto♦voorbeelden:1 shut a book/lid with a snap • een boek/deksel met een klap sluiten10 put some snap into it! • een beetje meer fut!I don't care a snap for what she says • wat zij zegt kan me geen barst/lor schelen————————snap2♦voorbeelden:————————snap3〈 snapped〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 snap to it • vooruit, schiet 'ns op6 met een ruk/schok bewegen♦voorbeelden:1 (weg)grissen ⇒ grijpen, (weg)rukken♦voorbeelden:snap up • op de kop tikkensnap up a bargain • een koopje meepakken¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 snap it up • vooruit, aan de slag————————snap42 knak♦voorbeelden:1 snap went the glass • klap ging/zei het glas¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 snap! you're wearing the same dress as me • wat een toeval! je hebt dezelfde jurk aan als ik -
6 be
n. Barylium (chemische grondstof Be)be1 zijn ⇒ bestaan, voorkomen; plaatshebben2 〈 alleen in voltooide tijd〉geweest/gekomen zijn♦voorbeelden:2 has the postman been? • is de postbode al geweest?〈Brits-Engels; informeel〉 he's been and won the first prize • laat ie me nou toch de eerste prijs winnenII 〈 koppelwerkwoord〉1 zijn5 liggen aan ⇒ komen door, de schuld zijn van♦voorbeelden:she'd like to be a teacher • ze zou graag lerares wordenthe bride-to-be • de toekomstige/aanstaande bruida would-be teacher • iemand die zich voor leraar uitgeeftMrs Smith, Miss Jones that was • mevr. Smith, geboren Jonesbe that as it may • hoe het ook zijhow are you? • hoe is het met je?be back • terug zijnbe about/around • (ergens) rondslingerenI'm before you • ik kom voor u aan de beurtwhat's behind this? • wat steekt hier achter?it's beyond my wildest expectations • het gaat mijn stoutste verwachtingen te boven〈 alleen in voltooide tijd〉 have you ever been to India? • ben je ooit naar/in India geweest?4 A+ is excellent • een A-plus is/betekent uitstekendwhat's that to him? • wat trekt hij zich daarvan aan?how is that? • hoe komt dat (zo)?they were already about their business • ze waren al (met hun zaken) bezigbe after someone • iemand achternazittenbe after something • iets proberen te pakken te krijgen, op iets uit zijn〈 informeel〉 be off something • geen trek/zin meer hebben inas is/was • zoals hij/zij/het is/was→ be about be about/, be around be around/, be at be at/, be down be down/, be for be for/, be in be in/, be off be off/, be on be on/, be out be out/, be out of be out of/, be over be over/, be round be round/, be through be through/, be up be up/, be upon be upon/, be up to be up to/, be with be with/III 〈 hulpwerkwoord〉1 aan het … zijn♦voorbeelden:1 they were reading • ze waren aan het lezen, ze lazen3 if this were to happen, were this to happen • als dit zou/mocht gebeuren→ be going to be going to/, be to be to/ -
7 wind
n. wind; storm; ademhaling; blaasinstrument; wind (laten); tip; praat zonder inhoud; neiging--------n. wind; windstreek; tocht; lucht, reuk; adem; de blaasinstrumenten; de blazers; doelloos gepraat, gezwets--------v. omdraaien; kronkelen; verkrommen; omwikkelen, omwinden; binden; omgewikkeld worden; van richting veranderen--------v. uit laten luchten; in een blaasinstrument blazen; ruikend zoeken; moeilijk ademen; verademenwind1[ wajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slag ⇒ (om)wenteling, draai————————wind21 wind ⇒ luchtstroom, tocht; rukwind♦voorbeelden:fair wind • gunstige windfling/throw something to the winds • iets in de wind slaan/veronachtzamen(sail) close to the/near the wind 〈 scheepvaart〉 • scherp (bij de wind) (zeilen); 〈 figuurlijk〉de grens van het oirbare/toelaatbare (raken)there's something in the wind • er is iets gaande/aan de hand♦voorbeelden:〈 informeel〉 get/have the wind up • hem knijpen, in de rats zittenget one's second wind • er weer tegenaan kunnen♦voorbeelden:¶ to the (four) winds • in het rond, alle kanten op————————wind3♦voorbeelden:————————wind4♦voorbeelden:1 winden ⇒ spoelen, draaien♦voorbeelden:1 zich slingerend banen ⇒ door/indringen2 winden ⇒ wikkelen, (op)rollen♦voorbeelden:wind back • terugspoelenwind in • binnen/inhalen 〈 van vis(lijn)〉————————wind5
См. также в других словарях:
Op zoek naar Mary Poppins — Format Talent competition Starring Frits Sissing (Host) Pia Douwes (Judge) Erwin van Lambaart (Judge) Thom Hoffman (Judge) Country of origin Netherlan … Wikipedia